Na drie dagen in en rond het klooster, werd het tijd voor meer boerderij. In het verleden, toen de kloostergemeenschap nog uit zestig monniken bestond, was hier een boerderij met koeien en land. Nu staan de stallen er verlaten bij (wij vierden er een feestje dit weekend), en op de velden rijdt een tractor van de buurman-boer.
Wij weken uit naar een boerderij in de buurt, Keizersrande, een bio-dynamisch bedrijf in de uiterwaarden van de IJssel met koeien en gewassen. Als we op Nieuw Sion hard gewerkt dachten te hebben, ontdekten we aldaar dat we nog meer in ons hadden. Bomen rooien, om greppels vrij te houden voor de doorstroom; mest uit de stallen halen, zodat de dames weer netjes binnen kunnen staan als het kouder wordt; en ten slotte, na een rustmoment in het gras van harmonieus bezinnende zang en stilte, met z’n allen op de strokar om balen te rapen in de zomerzon. Mijn handen en armen zijn pijnlijk besproet, maar niets is heerlijker dan deze klus samen geklaard te hebben, uitkijkend over de velden van bovenop de volle kar. Tijd voor een duik.
Wat is het toch dat dit beetje monnikenleven – getijden, (land)werk, bezinning, en lekker eten – met ons doet? Aan het einde van de dag ben ik moe, maar zoveel heb ik toch ook niet gedaan. Na het Taizé-gebed wil ik blijven zitten, mijn hart zegt “nog even”, terwijl het voller én leger is dan ik van mezelf ken. Gesprekken zijn soms stiller: ik weet niet waar je woont of wat je doet, maar als ik je aankijk, zie ik wat je bezig houdt. Misschien onstaat er een gesprek, misschien ook niet. Samen zijn is weer anders dan ik dacht.
’s Avonds kijken we “De terugkeer van de Monniken op Schiermonnikoog“. Daarna vertelt regisseur Anne Christine Girardot verder over de broeders en paters, aan het gebedsleven gewijd, die twee jaar geleden in dezelfde bibliotheek zaten als waar wij naar hen keken. Wat de plek fluistert, de muren ademen en de gangen weergalmen, wordt verstaanbaarder. En wij voelen ons geïnspireerd en verbonden met hen die ons voorgingen – ook al zijn we hier maar even.
Na het avondgebed, de volle galm van de grote ruimte doet me bijna opstijgen, verlaat ik stil de kerk. De brede kloostergang is niet verlicht, maar ik weet eindelijk een beetje de weg.
– door Willem –